Artikelen

Huisvestingsvergunning: niet afwijzen ogv hoogte van het inkomen

Samenvatting

In tegenstelling tot hoe de gemeente Rotterdam  de Rotterdamwet tot op heden heeft uitgelegd en gehandhaafd,  staat in de Rotterdamwet juist niet dat de gemeente een huisvestingsvergunning mag weigeren op grond van de hoogte van het inkomen. Dat mag overigens wel op grond van het soort inkomen.

Verdieping – Huisvestingsvergunning

Een gemeente mag op grond van de Huisvestingswet voor bepaalde soorten woningen de eis stellen dat er eerst een huisvestingsvergunning wordt verkregen voordat men er mag wonen. Daarnaast kunnen bepaalde gebieden op grond van de Rotterdamwet (Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek) worden aangewezen “probleemwijken”. De gemeente mag extra eisen stellen aan mensen die in die probleemwijken willen wonen, voordat een huisvestingsvergunning wordt toegewezen. De gemeente Rotterdam heeft zich op het standpunt gesteld dat zij een aanvraag voor een huisvestingsverguning mogen afwijzen, als iemand minder verdient dan de voor die persoon geldende bijstandsnorm. Met andere woorden: als je niet genoeg verdient, mag je er niet wonen.

Niet de hoogte, maar de aard van het inkomen

Dat volgt echter niet uit de Rotterdamwet, want daar staat alleen dat men een inkomen uit dienstbetrekking moet hebben. De hoogte is daarbij niet relevant. Ook uit de Memorie van Toelichting blijkt juist dat het gaat om de aard van het inkomen; dat moet uit dienstbetrekking voortvloeien, zoals salaris, ww en pensioen. Bij een bijstandsuitkering mag de vergunning in beginsel dus wel geweigerd worden, want dat vloeit niet voort uit dienstbetrekking. Ook het beroep van de gemeente op een brief van de burgemeester, waarin die zich zegt dat een aanvraag voor een huisvestingsvergunning wel mag worden afgewezen op grond van de hoogte van het inkomen, wordt niet gehonoreerd. Bovenstaande volgt uit de hieronder toegevoegde uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht. Let wel: het betreft een voorlopige voorziening en dus is dit geen ‘eindoordeel’, maar de gemeente heeft naar aanleiding van deze uitspraak het bezwaar van de persoon waarvan de huisvestingsvergunningsaanvraag is afgewezen, alsnog gegrond verklaard. Resultaat: hij kreeg alsnog een huisvestingsvergunning.

Bron:

Bestuurdersaansprakelijkheid

Samenvatting

Naast de wettelijke grondslagen voor bestuurdersaansprakelijkheid op grond van het vennootschapsrecht, zijn er twee belangrijke (vuist)regels voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder. Een bestuurder kan persoonlijk aansprakelijk zijn in de volgende gevallen:

  1. Een verplichting aangaan terwijl men weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap deze verplichting niet zal kunnen nakomen (en geen verhaal zal bieden voor ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade).
  2. Ervoor zorgen dat de vennootschap een eerder aangegane overeenkomst niet nakomt (en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent).

Verdieping – Bestuurdersaansprakelijkheid

In beginsel is de bestuurder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV) niet persoonlijk aansprakelijk voor schulden van de BV.

Persoonlijke aansprakelijkheid

Er zijn echter een aantal  wettelijke grondslagen op grond waarvan de bestuurder van een BV wel degelijk persoonlijk aansprakelijk kan zijn voor schulden van de BV. In die gevallen kan een schuldeiser van de BV zijn vordering verhalen op het privévermogen van de bestuurder van die BV.

Eén voorbeeld van deze wettelijke grondslagen is de situatie dat er een rechtshandeling is verricht door een bestuurder van en namens een BV in oprichting. Indien die rechtshandeling vervolgens niet wordt bekrachtigd door de BV wanneer de oprichting van die BV is voltooid, dan is die bestuurder met zijn privé-vermogen aansprakelijk. Als u een BV io hebt en een auto aanschaft namens de BV io, maar vervolgens na oprichting van de BV de koop van die auto niet bekrachtigd, dan blijft u als bestuurder met uw privé-vermogen aansprakelijk voor de koopsom van die auto. De verkoper van de auto kan dus bij u persoonlijk aankloppen voor de koopsom.

Naast de wettelijke grondslagen die direct op het BV-recht zijn gebaseerd (zoals het vorige voorbeeld), zijn er ook grondslagen die gebaseerd zijn op het algemene aansprakelijkheidsrecht, namelijk de onrechtmatige daad. Een onrechtmatige daad is een open norm die op veel verschillende wijzen kan worden ingevuld.

Twee vuistregels

Uit de jurisprudentie vloeien twee belangrijke regels voort die aangeven wat een onrechtmatige daad is die zorgt voor privé-aansprakelijkheid van een bestuurder. Daarom zijn die twee regels voor iedere bestuurder/ondernemer belangrijk om te onthouden. U kunt ze namelijk in gedachten houden teneinde zelf fouten te voorkomen. Daarnaast kunt u ze ook gebruiken om de bestuurder van een failliete BV aansprakelijk te stellen. U kunt dan de vordering die u op de failliete BV hebt – bijvoorbeeld de koopsom van een partij hout – verhalen op de bestuurder van die failliete BV.

Kort gezegd zijn die twee grondslagen de volgende:

  1. Een verplichting aangaan terwijl men weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap deze verplichting niet zal kunnen nakomen (en geen verhaal zal bieden voor ten gevolge van de wanprestatie te lijden schade). Zie onder meer NJ 1990, 286, Beklamel; NJ 1994, 766 Romme/Bakker; NJ 1999, 148, Veenbrink/Baarsma; en NJ 2000, 35, Verlinden/NBM.
  2. Ervoor zorgen dat de vennootschap een eerder aangegane overeenkomst niet nakomt (en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent). Zie NJ 2006, 659 Ontvanger/Roelofsen.

Als een bestuurder één van deze regels schend, kan hij persoonlijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade. Let wel: dit is een uiterst summiere beschrijving van een uitgebreid leerstuk. ER zijn meerdere vereisten waaraan moet worden voldaan. De hierboven genoemde regels zijn slechts te gebruiken als vuistregels. Voor een concreet juridisch advies dienen alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen te worden.

Bronnen:

  • Artikel 6:162 BW;
  • Artikel 2: 203 BW;
  • Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek boek 2;
  • Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek boek 6;
  • NJ 1990, 286, Beklamel;
  • NJ 1994, 766 Romme/Bakker;
  • NJ 1999, 148, Veenbrink/Baarsma;
  • NJ 2000, 35, Verlinden/NBM;
  • NJ 2006, 659 Ontvanger/Roelofsen.

Wat zijn Auteursrechten – 12 t/m 14 Aw

Samenvatting

Het auteursrecht is het recht om jouw auteursrechtelijk beschermde werk openbaar te maken en te verveelvoudigen.

Onder openbaar maken wordt – kort gezegd – verstaan het openbaar maken, verbreiden, verhuren, uitlenen, voordragen, opvoeren (toneelvoorstelling), uitzenden (van bijvoorbeeld een film op tv) van het hele of gedeeltelijke werk of van een verveelvoudiging daarvan.

Onder verveelvoudigen wordt – kort gezegd – verstaan iedere gehele of gedeeltelijke bewerking of nabootsing in gewijzigde vorm, welke niet als een nieuw, oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt. Denk aan het kopiëren van een boek, het vastleggen van muziek op een cd, enzovoorts.

Verdiepend – Wat zijn Auteursrechten

Openbaar maken en verveelvoudigen

Het auteursrecht is het recht om jouw auteursrechtelijk beschermde werk openbaar te maken en te verveelvoudigen.

Onder de openbaarmaking van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt onder andere verstaan:

  1. de openbaarmaking van een verveelvoudiging van het geheel of een gedeelte van het werk;
  2. de verbreiding van het geheel of een gedeelte van het werk of van een verveelvoudiging daarvan, zolang het niet in druk verschenen is;
  3. het verhuren of uitlenen van het geheel of een gedeelte van een exemplaar van het werk met uitzondering van bouwwerken en werken van toegepaste kunst, of van een verveelvoudiging daarvan die door de rechthebbende of met zijn toestemming in het verkeer is gebracht;
  4. de voordracht, op- of uitvoering of voorstelling in het openbaar van het geheel of een gedeelte van het werk of van eene verveelvoudiging daarvan;
  5. het uitzenden van een in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk door middel van een satelliet of een andere zender of een omroepnetwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008.

Overigens is onder bepaalde omstandigheden geen sprake van openbaar maken, bijvoorbeeld als een film wordt gekeken met vrienden of een toneelvoorstelling wordt gegeven op school en – in beide gevallen – er geen entree wordt gevraagd. Een cafe valt hier niet onder.

De maker van een op een fonogram vastgelegd werk van letterkunde, wetenschap of kunst kan aan de producent het verhuurrecht overdragen, maar de producent blijft dan een billijke vergoeding verschuldigd aan de maker.

Als een specifiek exemplaar van een werk met toestemming op de markt is gebracht – met andere woorden als in de winkel een boek wordt gekocht – dan is het nogmaals verkopen van dat boek géén inbreuk op het auteursrecht. Het zou wel een inbreuk zijn als dat boek vervolgens door die consument wordt verhuurd.

Verveelvoudigen

Onder de verveelvoudiging van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt onder andere verstaan de vertaling, de muziekschikking, de verfilming of toneelbewerking en in het algemeen iedere gehele of gedeeltelijke bewerking of nabootsing in gewijzigde vorm, welke niet als een nieuw, oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt.

Onder het verveelvoudigen van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt mede verstaan het vastleggen van dat werk of een gedeelte daarvan op enig voorwerp dat bestemd is om een werk ten gehore te brengen of te vertonen.

  • Bronnen:

 

  • Artikel 12 tot en met 14 Auteurswet

 

 

Wie is Auteursrechthebbende – 4 t/m 9 Aw

Samenvatting

De maker van een werk is de auteursrechthebbende. Er zijn echter situaties waarin iemand anders wordt gezien als de maker en auteursrechthebbende:

  • Als je in dienst van iemand een werk maakt;
  • Als je onder leiding en toezicht van iemand een werk maakt;
  • Als een organisatie een werk openbaart alsof ze de maker is.

Verdiepend – Wie heeft Auteursrecht

De maker

Het vestigen van een auteursrecht is vormvrij. Dat betekent dat je een auteursrecht op een werk verkrijgt, door het werk te maken. De maker van een werk is dus auteursrechthebbende op dat werk.

Er zijn echter uitzonderingen.

  • Als je een werk maakt naar het ontwerp van een ander en onder diens leiding en toezicht, dan wordt deze als de maker van dat werk aangemerkt.
  • Als werk bestaat uit verschillende werken (bijvoorbeeld een catalogus van kunstwerken) dan wordt die catalogus als een nieuw werk gezien en is de maker van de catalogus (en dus niet de makers van de werken die erin staan) de maker en auteursrechthebbende.
  • Als je werk verricht in dienst van een ander en dat werk bestaat uit het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst, dan wordt (tenzij jij en je werkgever iets anders overeen zijn gekomen),  degene in wiens dienst jij de werken hebt gemaakt, gezien als de maker van het werk en auteursrechthebbende. Dat betekent dat jouw werkgever dus de maker van en auteursrechthebbende op het werk is.
  • Indien een openbare instelling, een vereniging, stichting of vennootschap, een werk als van haar afkomstig openbaar maakt, zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker ervan te vermelden, dan wordt zij als de maker van dat werk aangemerkt. Dit laatste geldt niet, indien bewezen wordt dat de openbaarmaking onder de bedoelde omstandigheden onrechtmatig was.
  • Overigens wordt degene die bij een werk vermeld wordt als maker, wettelijk gezien vermoed de maker te zijn. Dan zal de échte maker dus moeten bewijzen dat niet degenen die vermeld wordt, maar dat híj de maker is.

Bronnen:

  • Artikel 4 Auteurswet
  • Artikel 5 Auteurswet
  • Artikel 6 Auteurswet
  • Artikel 7 Auteurswet
  • Artikel 8 Auteurswet
  • Artikel 9 Auteurswet

Waar heeft men Auteursrecht op – 10 Aw

Samenvatting

Men heeft auteursrecht op werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Kort gezegd: tekst- en beeldmateriaal.

Verdiepend – Waar heeft men Auteursrecht op

 Waar heeft men Auteursrecht op –  Werken van letterkunde, wetenschap of kunst

Men heeft auteursrecht op werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Daaronder wordt verstaan:

  1. boeken, brochures, nieuwsbladen, tijdschriften en alle andere geschriften;
  2. toneelwerken en dramatisch-muzikale werken;
  3. mondelinge voordrachten;
  4. choreografische werken en pantomimes;
  5. muziekwerken met of zonder woorden;
  6. teken-, schilder-, bouw- en beeldhouwwerken, lithografieën, graveer- en andere plaatwerken;
  7. aardrijkskundige kaarten;
  8. ontwerpen, schetsen en plastische werken, betrekkelijk tot de bouwkunde, de aardrijkskunde, de plaatsbeschrijving of andere wetenschappen;
  9. fotografische werken;
  10. filmwerken;
  11. werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid;
  12. computerprogramma’s en het voorbereidend materiaal;

en in het algemeen ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde, wetenschap of kunst, op welke wijze of in welken vorm het ook tot uitdrukking zij gebracht.

Let op, er zijn een aantal uitzonderingen. Computerprogramma’s behoren bijvoorbeeld niet tot de onder punt 1 genoemde geschriften. Op computerprogramma’s is – binnen de Auteurswet – een aparte regeling van toepassing. Indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, behoren ook databanken niet tot de onder punt 1 genoemde geschriften. Ook daarop is een aparte regeling van toepassing, namelijk de Databankenwet. Overigens heeft men naast de rechten die voortvloeien uit de Databankenwet ook een auteursrecht op een databank. Houdt er ook rekening mee dat op een gewijzigd werk, bijvoorbeeld op een vertaling, een zelfstandig auteursrecht rust van de vertaler, náást het auteursrecht van de oorspronkelijke maker.

 Bronnen:

  • Artikel 10 Auteurswet

Vijf soorten merken

Samenvatting

Er zijn verschillende soorten merkinschrijving. De vier belangrijkste merken voor een Nederlandse ondernemer zijn:

  1. Nationale inschrijving: voor ieder land een aparte inschrijving doen. Voor Nederland is dit een Beneluxmerk. Kosten hiervan zijn ongeveer 250 euro. Een Beneluxmerk is voor een Nederlandse ondernemer sterk aan te raden, omdat het relatief goedkoop is en omdat u altijd een merkaanvraag kunt doen voor een enkel land waar u naartoe exporteert (zoals Duitsland). Bovendien is het Beneluxmerk vereist als u een Internationale merkinschrijving wilt doen (zie hierna).
  2. Europese inschrijving: één Gemeenschapsmerk voor de hele EU. Kosten zijn ongeveer 900-1.600 euro. Als in één Europees land een oudere merkinschrijving is, dan gaat de hele inschrijving niet door.
  3. Internationale inschrijving: één inschrijving waarmee u een bundel van nationale inschrijvingen verkrijgt. Hierbij kunt u óók landen van buiten de Europese Unie aanwijzen. Voor een internationale merkinschrijving hebt u eerst een Beneluxinschrijving nodig.
  4. Internationale inschrijving voor de EU: U kunt ook de EU aanwijzen als ‘land’ waarvoor u een Internationale inschrijving wenst, zodat u een Internationale aanvraag krijgt met als aangewezen ‘land’ de EU. Voordeel daarvan is dat het bestaan van één oudere merkinschrijving in een Europees land wél een Gemeenschapsmerkaanvraag zou frustreren, maar niet een Internationale inschrijving die op deze wijze wordt gedaan.
  5. Afrikaanse inschrijving: indien u zaken wilt doen in Afrika.

Verdieping – de verschillen tussen de merkinschrijvingen

Er zijn verschillende soorten merkinschrijvingen. Hierna vindt u de vier soorten merken die voor de Nederlandse ondernemer het meest van belang zijn.

Een nationale inschrijving

Dit houdt in dat u in ieder land een aparte merkinschrijving doet. Belgie, Nederland en Luxemburg hebben hun krachten gebundeld en bieden één merkinschrijving aan voor de drie landen in één inschrijving. Dit is het Beneluxmerk. Zoals een Duits merk alleen geldt binnen Duitland, zo geldt een Beneluxmerk binnen de Benelux. Registratie van uw Beneluxmerk vindt plaats door het Benelux Office for Intellectual Property (BOIP). In het Nederlands: Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE). U kunt terecht op hun website www.boip.int. Daar kunt u in hun merkenregister nagaan of uw merk al als een Beneluxmerk is geregistreerd. De wijze van inschrijving in andere landen is afhankelijk van hun nationale wetgeving. Voor een Beneluxmerk moet u rekenen op grofweg 250 euro. De tarieven verschillen per land.

Een Europese inschrijving

Dit houdt indat u één inschrijving doet voor heel Europa. Dit heet het Gemeenschapsmerk en geldt binnen de EU. U verkrijgt een Gemeenschapsmerk door middel van registratie van uw merk bij de Office for Harmonization in the Internal Market (OHIM). In het Nederlands: Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne Markt (BHIM). U kun terecht op hun website oami.europa.eu. Daar kunt u ook hun merkenregister raadplegen en nagaan of uw merk al als een Europees merk is geregistreerd. Voor een Gemeenschapsmerk moet u rekenen op grofweg 900-1.600 euro. Een Gemeenschapsmerkaanvraag kan 12 tot 18 maanden duren. Let wel: door één ouder merk in één van de landen kan de gehele aanvraag worden afgewezen. Een Gemeenschapsmerk wordt namelijk ofwel in zijn geheel, of geheel niet toegewezen. Wel kunt u uw aanvraag omzetten in een bundel nationale aanvragen voor de landen waar uw aanvraag wel mogelijk is (tegen betaling). Een Gemeenschapsmerk geldt in beginsel 10 jaar.

Een internationale inschrijving

Dit houdt in dat u één inschrijving doet waarmee u een bundel van nationale inschrijvingen verkrijgt. Dit is het Internationaal merk en geldt binnen de landen die aangesloten zijn bij het Verdrag van Madrid 1967 en het aanvullende Protocol van Madrid 1989 – zie het onderaan dit artikel bijgevoegde bestand met deelnemende landen. U verkrijgt een Internationaal merk door middel van registratie bij de World Intellectual Property Organization (WIPO). Aangezien een Internationale inschrijving verloopt via het bureau in het land van oorsprong, hebt u eerst een Benelux-inschrijving nodig. U kunt terecht op de website van de WIPO via www.wipo.int. U kunt met één aanvraag een inschrijving verkrijgen een zeer groot aantal landen – zowel Europees als niet-Europees – waaronder de Verenigde Staten,  Japan, Rusland, China en Australië.

Een internationale inschrijving met als aangewezen land de EU

De vierde optie is een combinatie van een Gemeenschapsmerk en een Internationaal merk en valt uiteen in twee alternatieven. Het eerste alternatief is dat men – kort gezegd – een Internationaal merk kan baseren op een Gemeenschapsmerk. Dat betekent dat voor de nationale aanvraag  bij het bureau van oorsprong, het Gemeenschapsmerk wordt gezien als basisinschrijving (in plaats van het Beneluxmerk). Het tweede alternatief is dat men in de Internationale merkaanvraag normaalgesproken de landen kan aanwijzen waarvoor men een Internationaal merk wenst en dat men nu ook de EU kan aanwijzen als “land” waarvoor men de aanvraag wenst. Voordeel daarvan is dat het bestaan van één oudere merkinschrijving in een Europees land wél een Gemeenschapsmerkaanvraag zou frustreren, maar niet een Internationale inschrijving die op deze wijze wordt gedaan.

Afrika

Verder is er ook het African Regional Intellectual Property ORganization (aripo) indien u zaken verwacht te doen in Afrika. Hun website is www.aripo.org.

Bronnen:

  • www.boip.int
  • Beneluxmerkenwet
  • oami.europa.eu
  • Council of the European Union: Council Regulation (EC) No 40/94 of 20 December 1993 on the Community trade mark (the “CTMR”)
  • www.wipo.int
  • Madrid Agreement
  • Protocol relating to the MAdrid Agreement
  • aripo.org

Waarschuwingsplicht – 7:754

Samenvatting

De aannemer moet bij het aangaan van de overeenkomst en tijdens het uitvoeren van de overeenkomst de opdrachtgever zo spoedig mogelijk waarschuwen:

  1. voor onjuistheden in de opdracht (bijvoorbeeld feitelijke onmogelijkheden zoals het laten stomen van iet dat niet gestoomd mag worden),
  2. voor gebreken van zaken die van de opdrachtgever afkomstig zijn (zoals fouten in plannen, tekeningen etc),
  3. voor ongeschikte zaken die van de opdrachtgever afkomstig zijn (zoals grond die niet geschikt is voor een bepaald bouwwerk).

Het niet waarschuwen wordt meegenomen bij de verdeling van het risico.

Verdiepend – Waarschuwingsplicht van de aannemer

De aannemer is bij het aangaan en bij het uitvoeren van de overeenkomst verplicht om de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Denk bijvoorbeeld aan een opdracht om een kledingstuk te laten stomen, terwijl dat kledingstuk niet tegen stomen bestand is. In dat geval moet de wasserette u waarschuwen voor deze onjuistheid in de opdracht.

De aannemer is ook verplicht om de opdrachtgever te waarschuwen voor gebreken en ongeschiktheid van zaken die van de opdrachtgever afkomstig zijn. Te denken valt aan de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren, alsmede fouten of gebreken in door de opdrachtgever verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften.

Of de aannemer een onjuistheid, gebrek, enzovoorts daadwerkelijk had moeten ontdekken, hangt af van de deskundigheid die van hem mocht worden verwacht en van de onder de omstandigheden van het geval te vergen zorgvuldigheid. De deskundigheid van een opdrachtgever leidt er niet toe dat de aannemer niet hoeft te waarschuwen. Wel kan de deskundigheid van de opdrachtgever een reden zijn om de schadevergoeding te beperken wegen eigen schuld.

De waarschuwingsplicht is bedoeld om de opdrachtgever in de gelegenheid te stellen om maatregelen te treffen ter voorkoming van schadelijke gevolgen.

Overigens heeft ook een onderaannemer in beginsel een waarschuwingsplicht jegens de hoofdaannemer.

Gevolgen van niet-waarschuwen

Het niet-waarschuwen wordt meegenomen bij de verdeling van het risico ex artikel 7:760
  • voor de gevolgen van gebreken of ongeschiktheid van zaken en
  • voor de gevolgen van fouten of gebreken in plannen et cetera
die afkomstig zijn van de opdrachtgever en die bij de uitvoering van het werk een rol hebben gespeeld.
Als een aannemer niet waarschuwt, kan hij ook aansprakelijk zijn voor andere schade zoals vertragingsschade.
Bronnen:
  • Artikel 7:754
  • Tekst en Commentaar Bouwrecht
  • Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3.

Kostenverhogende omstandigheden – 7:753

Samenvatting

Als er sprake is van een plotse stijging van de kosten – bijvoorbeeld een stijging van de prijs van hout of ijzer – dan is het de vraag wie die extra kosten moet dragen; de aannemer of de opdrachtgever? Als deze kostenstijging niet de schuld is van de aannemer en hij er ook geen rekening mee had moeten houden, dan kunnen die kosten voor rekening van de opdrachtgever komen. Ook als deze kostenstijging het gevolg is van onjuiste gegevens van de opdrachtgever, bijvoorbeeld omdat hij materiaal heeft opgegeven dat niet geschikt is voor de opdracht, dan komen deze kosten voor rekening van de opdrachtgever. Als de aannemer echter niet tijdig heeft gewaarschuwd voor de kostenstijging – en dat is zo spoedig mogelijk na ontdekking- dan heeft hij zijn waarschuwingsplicht geschonden en kunnen de kosten voor rekening van de aannemer komen.

Verdiepend – Kostenverhogende omstandigheden

Als er na het sluiten van de aannemingsovereenkomst kostenverhogende omstandigheden ontstaan of aan het licht komen 1) zonder dat dit aan de aannemer kan worden toegerekend en 2) de aannemer bij het bepalen van de prijs geen rekening had hoeven te houden met de kans op zulke omstandigheden, dan kan de rechter (op vordering van de aannemer) de overeengekomen prijs geheel of gedeeltelijk aan de kostenverhoging kunnen aanpassen.

Waar het om gaat, zijn omstandigheden waarvan het onterecht is om die kosten door de aannemer te laten dragen. Denk bijvoorbeeld aan een plotse prijsstijging van hout, of andere materialen.

Aanpassing door de rechter – twee voorwaarden

Om dit te bereiken, zijn er twee belangrijke elementen waaraan voldaan moet zijn voordat de rechter de prijs mag aanpassen als gevolg van deze – na het sluiten van de overeenkomst ontstaan of aan het licht gekomen – kostenverhogende omstandigheden.

Ten eerste mogen de omstandigheden niet aan de aannemer kunnen worden toegerekend. Dat is ook logisch, want als de kostenverhogende omstandigheden aan de aannemer toe te rekenen zouden zijn, zou het niet rechtvaardig zijn om ook nog de prijs te verhogen.

Ten tweede had de aannemer bij het sluiten van de overeenkomst geen rekening hoeven houden met de kans op deze omstandigheden. Ook dat is logisch, want als de omstandigheden te verwachten waren, dan hadden ze bij de prijs inbegrepen moeten worden.

Let wel, de rechter kan de prijs aanpassen. Hij (of zij) is daar niet toe verplicht. Dat betekent dat het oordeel van de rechter onder meer zal afhangen van de omstandigheden van het geval.

Aanpassing door de aannemer

De aannemer mag de prijs zonder tussenkomst van de rechter aanpassen, als de hogere kosten het gevolg zijn van door de opdrachtgever verschafte onjuiste gegevens, die voor de prijsbepaling van belang zijn. Let wel, als de aannemer vóór het vaststellen van de prijs had had behoren te ontdekken dat de verschafte gegevens onjuist waren, dan mag hij de prijs niet zelfstandig aanpassen zonder tussenkomst van de rechter. Er moet dus daadwerkelijk sprake zijn van onjuiste gegevens die zijn verstrekt door de opdrachtgever en die de aannemer niet had kunnen corrigeren voordat de prijs werd vastgesteld.

Hierbij is van belang dat het niet hoeft te gaan om fouten. Het gaat eenvoudigweg om – bijvoorbeeld – onjuiste gegevens in het bestek van de opdrachtgever. Denk bijvoorbeeld aan het geval dat de door de opdrachtgever aangegeven hoeveelheden of kwaliteit van bepaalde materialen niet voldoende of niet bruikbaar zijn voor de uitvoering van het werk. In dat geval mag de aannemer de prijs zonder tussenkomst van de rechter aanpassen naar de juiste prijs die behoort bij de correcte materialen.

Let wel, als de aannemer de onjuistheid van de gegevens al had moeten zien voordat hij de prijs berekenden, dan moet hij de kostenverhoging wel voor zijn rekening nemen.  De beoordeling hiervan hangt af van de omstandigheden van het geval.

Waarschuwingsplicht aannemer

De aannemer heeft een waarschuwingsplicht. Dit houdt in dat hij zo spoedig mogelijk moet waarschuwen voor de noodzaak van een prijsverhoging. Door die waarschuwing kan de opdrachtgever de prijsverhoging voorkomen door tijdig de overeenkomst op te zeggen (ex artikel 7:764 BW), of door een voorstel te doen tot beperking of vereenvoudiging van het werk.

Bronnen:

  • Artikel 7:753 BW
  • Tekst en Commentaar Bouwrecht
  • Kamerstukken II 1992/93, 23 095

Prijs – 7:752

Samenvatting

Als er geen prijs is bepaald, dan is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd. Die prijs wordt bepaald aan de hand van de gewoonlijk bedongen prijzen, gangbare prijzen en de gewekte verwachtingen. Als er geen prijs is afgesproken, maar er wel een richtprijs is afgesproken, dan mag die richtprijs met niet meer dan 10% worden overschreden, tenzij de aannemer aan zijn waarschuwingsplicht heeft voldaan en hij de opdrachtgever op tijd heeft gewaarschuwd voor de overschrijding van de richtprijs.

Verdiepend – Redelijke prijs

Als de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald of slechts een richtprijs is bepaald, dan is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd. Bij de bepaling van de prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.

Gewoonlijk bedongen prijzen,  gangbare prijzen en door de aannemer gewekte verwachtingen

Bij het bepalen van de redelijke prijs wordt rekening gehouden met de prijzen die de aannemer op het moment van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk voor andere werken bedong. Als deze wijze van bepalen van de gewoonlijke prijs niet wordt aangetoond of buitensporig is, dan kan men onder meer rekening houden met de gangbare prijzen. Als de aannemer bepaalde verwachtingen heeft gewekt, bijvoorbeeld omdat hij een indicatie heeft gegeven, dan spelen die verwachtingen ook een rol. Let wel, het is afhankelijke van de omstandigheden van het geval of en in hoeverre die indicatie door de rechter wordt mee gewogen.

10% overschrijding van de richtprijs, tenzij er tijdig is gewaarschuwd

Als er een richtprijs was bepaald, dan zal deze richtprijs met niet meer dan 10% mogen worden overschreden, tenzij de aannemer de opdrachtgever zo tijdig mogelijk voor de waarschijnlijkheid van een verdere overschrijding heeft gewaarschuwd, om hem de gelegenheid te geven het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen. De aannemer zal binnen de grenzen van het redelijke aan zulke beperking of vereenvoudiging moeten meewerken.

Dit maximum van 10% overschrijding van de richtprijs geldt niet alleen op aannemingen van werk waarbij de (richt)prijs los staat van de bij de overeenkomst geschatte tijdsduur, maar is ook van toepassing op aannemingen van werk waarbij de prijs wèl afhankelijk is gesteld van de bij de overeenkomst geschatte tijdsduur voor de uitvoering van het werk.

Bronnen:

  • Artikel 7:752 BW
  • Tekst en Commentaar Bouwrecht
  • Kamerstukken II 1992/93, 23 095

Onderaanneming – 7:751

Samenvatting

Een aannemer mag werk uitbesteden aan een onderaannemer. Echter, als die onderaannemer een fout heeft gemaakt, dan is de aannemer aansprakelijk. Immers, de overeenkomst van aanneming is tussen de opdrachtgever en de aannemer. Er is geen overeenkomst tussen de opdrachtgever en de onderaannemer. De opdrachtgever kan alleen onder bepaalde omstandigheden de onderaannemer (die de fout heeft gemaakt) aansprakelijk stellen.

Verdiepend – Onderaanneming

De aannemer mag het werk door anderen laten uitvoeren, zolang hijzelf de leiding over het gehele werk houdt.

Slechts ten aanzien van onderdelen mag hij de leiding ook aan anderen overlaten  (zoals een onderaannemer). Als een onderdeel wordt uitgevoerd door een onderaannemer, is het echter toch de aannemer die aansprakelijk blijft voor deugdelijke nakoming van de overeenkomst.

Aansprakelijkheid van de onderaannemer 

Het is belangrijk om te onthouden dat de onderaannemer alleen een overeenkomst heeft met de aannemer en niet met de onderaannemer. De onderaannemer wordt te werk gezet door de aannemer en heeft dan ook alleen een overeenkomst met de aannemer. Dat betekent dat de opdrachtgever op grond van het contract wèl de aannemer kan aanspreken (met wie hij immers een contract heeft) maar niet de onderaannemer (want daar heeft de opdrachtgever geen contract mee).

In het Nederlandse recht is het zo dat men – kort gezegd – ofwel op basis van een contract iemand kan aanspreken, ofwel op basis van een “onrechtmatige daad“, het wellicht bekende artikel 6:162 BW. Men beroept zich op een onrechtmatige daad als er geen contract is. Bijvoorbeeld als iemand heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht (bijvoorbeeld te hard rijden) of in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (hiervan is sprake als er geen wettelijke regeling is, maar de handeling alleen in strijd is met ongeschreven recht).

Nu is het zo dat tekortschieten door de onderaannemer (in zijn overeenkomst met de aannemer) geen onrechtmatige daad oplevert jegens de opdrachtgever. Daarom is het van belang dat de aannemer aansprakelijk blijft voor de deugdelijke nakoming van de overeenkomst. Echter, de vraag of er een onrechtmatige daad is gepleegd door de onderaannemer jegens de opdrachtgever is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In de jurisprudentie is bepaald dat het onder omstandigheden toch zo kan zijn dat de onderaannemer “bij de uitvoering van het werk mede jegens [eiser] onzorgvuldig te werk is gegaan en aldus heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer jegens [eiser] betaamt.”

HR 20 januari 2012, LJN BT7496; NJ 2012/59 (Wierts/Visseren), onder verwijzing naar HR 24 september 2004, NJ 2008/587 (Vleesmeesters/ALOG).

Conclusie

Als een onderaannemer een fout heeft gemaakt, heeft de opdrachtgever de meeste kans van slagen met een vordering tegen de aannemer en niet tegen de onderaannemer. De vordering tegen de aannemer kan de opdrachtgever eenvoudig baseren op de overeenkomst.

De opdrachtgever kan alleen onder bepaalde omstandigheden de onderaannemer (die de fout heeft gemaakt) aansprakelijk stellen.

Bronnen:

  • Artikel 7:751 BW
  • Tekst en Commentaar Bouwrecht
  • Kamerstukken II 1992/93, 23 095